Memoires aan een 100-jarige

Vandaag, 16 mei 2022, zou mijn vader 100 jaar zijn geworden. Geboren 16 mei 1922 te Almelo. Hij leeft al geruime tijd niet meer. Achttien jaar geleden vertrok hij van het ene moment op het andere: hartstilstand. De foto is van vlak na de oorlog. Mijn moeder steekt haar arm door de zijne.

Ik mis hem. Meer en meer. Steeds meer vragen poppen op die ik hem had willen stellen. Onder meer over de oorlog. Maar evenzeer de wens om gedachten uitwisselen over het hier en nu. 

22 maart dit jaar verscheen een boek over die periode, 1940 – ‘45. Over een voetnoot in die geschiedenis. Op de omslag zes personen. Vijf mannen. Een vrouw. Links mijn vader, daarnaast mijn moeder. De vier andere mannen hebben de oorlog niet overleefd. Omgekomen, van al het menselijke ontdaan, uitgemergeld in een Duits kamp. Mijn ouders overleefden die vijf jaren. Sterker; ze leerden elkaar kennen in die periode en werden verliefd. 

Het grootste deel wat in het boek staat, geschreven door Frank Krake, wist ik wel. Wat mij vooral raakte bij het lezen was de inzet van een grote groep twintigers (soms jonger), dertigers voor onderdrukten. Met gevaar voor eigen leven. Joodse onderduikers, hun kinderen, bevriende verzetsmensen, vluchtelingen, gestrande piloten, stakend spoorwegpersoneel, ontsnapte gevangenen. Een eindeloze reeks.

Zonder daar een seconde over na te hoeven denken. ‘Dat deed je gewoon’, zei mijn moeder later.

Met name de laatste jaren heeft mijn gevoel van trots voor mijn ouders zich verder gevormd. Hun idealen, ideeën. Ook hun strijd voor vrijheid en democratie. Tegen de onderdrukking in. Een land in oorlog. Je eigen leven beschikbaar stellen voor anderen. Je schuur, huis, zolder. Zonder een greintje eigenbelang. Opkomen voor de onderdrukte medemens. Ongeacht welke afkomst.

De parallel met het heden is snel gelegd. 

Deze tijd zijn er frequent beelden uit Ter Apel. Mensonterend. Kinderen, hun ouders, grootouders. Ontwrichte gezinnen. Er is geen plek voor extra opvang. Landelijke onmacht. Slapen in het gras, onder de blote hemel. Ze zijn gevlucht. Uit Oekraïne, eerder uit Syrië, Afghanistan. 

De gemeente waarvoor ik werk, Oldambt, heeft de helpende hand uitgestoken voor extra opvang. De burgemeester voorop, in haar kielzog haar dagelijkse secondanten, in de positieve zin van het woord. Ze hoefden daar geen seconde over na te denken. Diverse locaties zijn/worden beschikbaar gesteld, drie in totaal. Via de route van participatie is de dialoog met omwonenden/ inwoners gestart. Het vervult mij met gevoel van trots. Voor deze gemeente wil ik extra graag werken.

Via (onder meer) sociale media worden de plannen gedeeld. “In Oldambt was de aanvraag van Oekraïense vluchtelingen voor specifieke hulp in een half uur geregeld.” Positief nieuws.

Groter is de schaduwkant in de berichtgeving. Gevoelens van onvrede, samengevat in deze post op Facebook: “Ik heb al vaak geklaagd bij de gemeente over losliggende stoeptegels, maar ze doen niks. Ben je vluchteling, dan krijg je gelijk een woning.” En dan is deze reactie nog genuanceerd. Zoiets.  

Bij vlagen schaam ik me kapot om in dit land te wonen.

En ben ik blij dat mijn ouders dit niet meer meemaken. Hoewel ik tegelijk gedachten hierover graag met ze had gedeeld. En had verteld over de gemeente Oldambt, waarvoor ik werk, die zich sterk maakt voor de opvang van vluchtelingen. Vanuit de zo simpele gedachte; dat doe je gewoon.