Mijn moeder was een koerierster
Mijn moeder, Tini Michel (geboren 1924 in Wierden, overleden 2019 in Zwolle), was het vierde kind uit een gezin van zeven. In de oorlog werd ze door haar oudere broer Koos (die eigenlijk Henk heette) geronseld voor het verzetswerk. Op een leeftijd van 20, 21 jaar trok ze met de fiets door de provincie Overijssel om boodschappen en spullen rond te brengen voor het verzet. In de tassen en buizen van de fiets zaten onder meer voedselbonnen, geld (tot 200.000 gulden), wapens en dagblad Trouw.
Met het klimmen der jaren weet ik steeds meer over die bijzondere periode uit het leven van mijn moeder. Naar eigen zeggen heeft mijn moeder twee keer de dood in de ogen gekeken. En is ze er aan ontsnapt. Zelf zal ze daar, gelovig als ze was, de hand van God in hebben gezien. Aan de hand van de inhoud van een kartonnen doos, die ze circa zestig jaar na het einde van de oorlog voor mij op tafel zette, ontvouwde zich haar bijzondere geschiedenis.
Over de oorlog. Met haar oudste broer in een Duits werkkamp, een broer ‘tot over zijn oren’ in het verzet. Over mijn vader, lid van de knokploeg (KP) Almelo, die ze in de oorlog heeft leren kennen. En die een van de deelnemers was aan de ‘grootste bankoverval’ van de Tweede Wereldoorlog, 15 november 1944 in Almelo, buit 46 miljoen gulden. Maar nee, nu gaat het weer over die bankoverval, zou mijn moeder denken.
Daarom gaat dit deel van het verhaal over mijn moeder. Haar werk als koerierster. Vriendinnen. Haar lievelingsvestje dat ze terugvond in de puinhopen van een door de Duitsers platgebrand adres van het verzet. Ok, dat heel bijzondere, piepkleine detail, als onderdeel van die bankoverval. Over de volstrekte donkerte bij spertijd. Het verlies van door de Duitsers vermoorde vrienden. Maar ook het liefdesgedicht van mijn vader, vanaf zijn onderduikadres; ‘mijn liefste Tini’. Over de bevrijding (misselijk was ze van de sigaretten en chocola). En de handdruk van koningin Wilhelmina.
Postuum verscheen in dagblad Trouw een artikel over mijn moeder.